Vijf weken lag ik in ziekenhuizen en revalidatiecentra. Drie weken ben ik nu thuis. Ik zal eerlijk zijn; eerst voelde thuis niet als thuis. Elke keer als ik voorzichtig over de vierde tree stapte, zag ik een fantoom-annemárie met versgebroken heup daar zitten. Een hyperventilerende fantoom-annemárie, die nog vijf weken ziekenhuis en revalidatiecentrum voor de boeg had. Elke keer als ik mijn voordeur opende, moest ik even wrikken en hop-een-stukje-omhoog duwen, vanwege de schade die de politie heeft aangericht toen ze mij bevrijdden van die vierde tree. Ik wilde geen trappen meer, dacht ik. Maar eigenlijk hield ik mezelf voor de gek. Ik wilde vooral mijn eigen trap niet meer.
Enthousiast keek ik naar nieuwe huizen. Nieuwe huizen met andere trappen. Net zo gevaarlijk, maar zonder nare bijsmaak. Ik wilde mijn huis achterlaten, omdat ik vooral de herinnering wilde achterlaten. De herinnering en het besef van het feit dat je lijf stuk kan. Als je maar hard genoeg valt, ga je stuk. Punt. Je bent niet onaantastbaar en onoverwinnelijk.
Vandaag was ik in het ziekenhuis voor een dexascan. Deze gaat mij vertellen of er iets mis is met mij, dat ik binnen een half jaar twee keer stuk ga. Ik ben een beetje bang voor de uitslag. Ook al betekent het waarschijnlijk alleen maar dat ik de rest van mijn leven meer melk moet drinken en soms pilletjes moet slikken, het zou wel gek zijn als ik ineens inderdaad osteoporose heb, waardoor ik links en rechts enkels en heupen breek. Als ik inderdaad ineens ècht oud ben, en niet meer bijna. Botgewijs dan.
Mama en ik liepen terug naar de auto na mijn scan. Een zoemend apparaat over mijn onderlichaam. Niet eng. En ik besefte en sprak uit dat eigenlijk niks eng is. Ik heb veel geleerd over mezelf de afgelopen tijd. Vanaf dat moment dat ik op de trap zat. Ik heb geleerd dat pijn altijd overgaat. Pijn blijft niet. Pijn lijkt soms ondraaglijk, maar pijn is morgen altijd beter dan vandaag. "Pijn heeft geen geheugen," zei mijn buurman in het ziekenhuis. En daar heeft hij gelijk in.
En weet je wat fijn is? Ik ben erachter gekomen dat ik onder elke omstandigheid het vermogen heb om er het beste van te maken en de positieve kant te zien. En dat is geen verdienste, dat is domweg een karaktertrek. Die wel eens handig kan zijn. Ik was zielsblij dat ik het ziekenhuis uit mocht en zèlf mijn rolstoel kon rollen. En nu ben ik zielsblij dat ik me weer goed genoeg voel om aan het werk te gaan.
Mijn lijf kent nu grenzen. Ik loop mank, en blijf dat voorlopig waarschijnlijk doen. Ik heb soms pijn, en zal dat voorlopig blijven hebben. Als ik iemand een trap op zie rennen ben ik een tikkie jaloers. Jaloers op de vanzelfsprekendheid waarmee die iemand dat doet. Maar binnenkort kan ik weer autorijden. Zwemmen kan ik al. De winkels om de hoek red ik. Ik ga de stad in en de kroeg in. Barkrukken lukken nog niet, maar een stoel aan een tafel is een eitje.
En wat ik vooral kan: mijn eigen huis heroveren. Mijn eigen huis, dat vijandig geworden was. Mijn eigen huis, waarin de stormram van de politie weerklonk. Waarin mijn pijngehijg nog weerkaatste van de muren. Mijn eigen huis begint weer langzaam van mij te worden. Een plek waar ik mijn stempel op druk, door middel van verfkwast, marktplaats en Ikea. Een plek waar fantoom-annemárie begint te vervagen.
Ook al zijn keukentrapjes nog niet ideaal, ik bestijg ze. Met behulp van krukken. Om gevels te witten, gaten te boren, lampen op te hangen.
Het heroveren van eigen haard is goud waard.