15 april 2007

Autoslaaptrein

De ochtend kriekte, en wij ratelden met de autoslaaptrein naar Zuid-Frankrijk. Het licht was dat mooie grijsroze dat je hebt als de zon aarzelend de eerste stralen over de horizon werpt. Ik was een jaar of tien en vond alles spannend. Met papa en mama op de trein. Papa manoeuvreerde de auto behendig op de autowagon terwijl mama en ik amechtig op een bankje zaten te hijgen van de hitte. Naast ons werd een jongen gestoken door een wesp. Zijn moeder besprong hem fluks en zoog het gif uit de wond in zijn nek. Een zonnig vampiresk tafereel dat ik met verbazing aanschouwde.

De trein wiegde en schudde en ratelde ons naar onze bestemming. Met mijn vingertoppen tegen aan de ene kant het raam en aan de andere kant de slaapcompartimentdeuren zwalkte ik door de smalle gang. Zeebenen. Ik vond alles spannend en ongeacht mijn kinderlijk diepe slaap was ik nog voor het ochtendgloren wakker. Ik klom uit mijn stapelbed en kleedde me haasthaastig aan om maar niets te missen. In de gang drukte ik me plat om plaats te maken voor de meneer die het ontbijt bracht. Met mijn neus tegen het raam ratelde de trein door een klein Frans stadje. Het grijsroze licht streek over de achtergevels van huizen langs het spoor. Huizen die vervelden van de zon. Huizen die een beetje scheef waren, een beetje mank. Met overwoekerde tuinen. Het was een uur of zes, denk ik.

De trein minderde vaart. Het stadje sliep nog, en de trein wilde haar niet doen ontwaken. Ik zag een heel dikke Franse meneer de deuren van zijn slaapkamer open zwaaien en zijn balkon betreden. Volgens mij had hij een witte kamerjas aan en zàg ik hem diep ademhalen. De ochtendlucht insnuiven. Zijn armen spreiden. Maar het kan ook zijn dat mijn geheugen er iets mooiers van maakt dan het was.

Dat was de allereerste keer dat ik me realiseerde dat ik niet het centrum van het universum ben. Dat die meneer één seconde op mijn netvlies was en dat ik, met al mijn neus-tegen-de-ruit-gedruktheid niet eens zichtbaar was, voor hem. Dat ik slechts een trein was die langsratelde, 's ochtends vroeg. Dat deze dikke Franse man een heel leven had buiten mij, buiten deze trein. Dat hij misschien wel banketbakker was. Of ongelukkig in de liefde. Of een hond had die César heette.

Zojuist ben ik begonnen aan een nieuw boek: Making It Up, van Penelope Lively. Daarin The distorting feature of anyone's perception of their own life is that you are the central figure. Me; my life. But nobody else sees it thus. For others, you are peripheral. You may indeed be of significance to them - of great significance, perhaps - but equally you may make barely an impression; either way, you are not the seeing eye. You are an adjunct, a bit player.

1 opmerking:

Anoniem zei

Bizar, dat je je dat moment exact herinnert. Het is wel een ding ja, als je je ineens realiseert dat je misschien in andersmans ogen helemaal niet zo belangrijk bent..